Je website ziet er lekker strak uit, je verslag is eindelijk af of je Tik-Tok video is klaar om geplaatst te worden. Maar of al die werkwoorden nu kloppen, dat weet je niet. Snel stuur je een appje naar die ene persoon in jouw netwerk die dit altijd precies weet. Hoe kan het toch dat diegene het altijd weet? Waarschijnlijk gebruikt jouw vraagbaak drie super handige trucjes om haar werkwoordspelling op orde te houden. In deze blog deel ik de trucjes met jou, zodat jij het voortaan gewoon ZELF kunt doen!

Truc 1: vervang een ‘moeilijk’ woord door een ‘makkelijk’ woord

Bij werkwoorden waar al een d of een t inzit, kan het superlastig zijn om te bepalen wat je nou op moet schrijven. Als je het hardop zegt, hoor je ook al geen verschil. Zeg maar eens ‘ik word’. Aan de klank hoor je niet of daar nog een t achter moet of niet. Maar hoe kom je er dan toch achter?

Vervang het moeilijke woord (zoals worden, houden, bereiden) door een woord waarbij je het verschil wél hoort. Zoals lopen of ‘smurfen’. Ik ‘loop’ dus ik ‘word’. Jij ‘loopt’ dus jij ‘wordt’. Hij ‘loopt’ dus hij ‘wordt’. Dit werkt ook als het onderwerp (zoals ik/jij/hij/zij/u) achter het werkwoord staat.

Je denkt: oh jij ‘loopt’, dus in de zin ‘word jij al dertig?’ moet er ook een -t achter. Maar vervang ‘worden’ eens met ‘lopen’? Dan krijg je: ‘loop’ jij al dertig? Je hoort dat er helemaal geen t aan te pas komt!

Truc 2: maak het woord langer

Het voltooid deelwoord is ook altijd zo’n lastig ding in de werkwoordspelling. Weet je nog wat dat precies is? Je gebruikt het in de verleden tijd: ‘ik heb gehoord’, ‘ik heb gefietst’, ‘ik heb beloofd’.

Maar wanneer gebruik je nou een t en wanneer een d aan het einde? Hier is ook een trucje voor!

Zeg het woord dat je in de voltooide tijd moet schrijven eens in de ‘gewone’ verleden tijd. Zoals: ‘ik hoorde’, ‘ik fietste’ en ‘ik beloofde’. Zo hoor je direct of je een d of een t moet gebruiken!

Truc 3: gebruik ”t ex-fokschaap’

Deze truc heb je waarschijnlijk wel op de basisschool of middelbare school geleerd. Het kan zijn dat je ‘m kent als ’t kofschip. Maar later werd ook ’t ex-fokschaap, omdat daar ook de x inzit. Deze truc helpt om werkwoorden in de verleden tijd goed te spellen. Want wat is het nou: ‘ik fietste’ of ” ik fietsde’?

Het is belangrijk om hiervoor eerst de stam van het werkwoord te bepalen. Neem het hele werkwoord (fietsen) en haal hier de uitgang (-en) vanaf (ik fiets).

Eindigt deze (of eigenlijk strenger: de klank hiervan) op een van de medeklinkers die voorkomen in ’t kofschip (t, k, f, s, ch, of p)? Dan schrijf je verleden tijd en voltooid deelwoord met een t. In ‘alle’ andere gevallen met een d! Dus: ik fietste!

Je kunt hier ook meer over lezen op de website van Onze Taal.

Zie? Werkwoordspelling kan jij ook!

Werkwoordspelling tips

Nog meer taaltips? Lees dan ook: Samenstellingen in Nederland: ‘de Engelse ziekte’